Bijna vakantie. Dat betekent voor ons gezin dat we de natuur in gaan, het liefst ver van Nederland vandaan.
We gaan met de tent, zonder stroom, zo wild mogelijk. Vuurtjes maken, douchen in de rivier, wandelen, elke dag dezelfde kleren aan en geen wifi.

De campings worden geselecteerd op de afwezigheid van een animatieteam en een zo laag mogelijke beoordeling van het sanitair. Als er door Nederlanders op een beoordelingssite flink gemopperd wordt, zien wij dat als een aanprijzing. Het is niet zo dat we jullie ontwijken maar nadat we ooit op een Italiaanse camping in een Brabantse straat belandden, zijn we toch op onze hoede.
Door deze aanpak komen we op de allermooiste en meest bijzondere plekken terecht. Zo liepen we al eens hartje zomer te rillen van de kou op de hoogste camping van Europa, bivakkeerden we bovenop een sluipwespennest op de bodem van een ingestorte grot en scheerden de gieren over onze hoofden in een verlaten vallei.
Als tegenreactie willen onze kinderen, als ze volwassen zijn, waarschijnlijk alleen nog maar met de caravan naar Zeeland, maar wij houden goede hoop dat ze ons voorbeeld ooit zullen navolgen.
Maar toch, als het er in het drukke leven in Nederland van komt om de natuur in te gaan, zijn we elke keer weer aangenaam verrast. De Loonse en Drunense Duinen, de Oisterwijkse Bossen, de Kampina en de Regte Heide zijn prachtig. ‘In het buitenland zouden we dit heel bijzonder vinden’, zeggen we dan tegen elkaar.
We zijn er nog niet aan toe om in eigen provincie op vakantie te gaan, maar we kunnen het ons al wel een beetje voorstellen. Het enige dat er nog aan ontbreekt is een ruige camping midden in het bos, met slecht sanitair, zonder animatie en wifi. En een omweg van duizend kilometer.
Column Ingrid Oonincx, Brabants Dagblad, donderdag 21 juli 2016