top of page
  • Ingrid Oonincx

Carnaval


Soms twijfel ik wel eens of ik een echte Brabander ben. Ik heb namelijk een ernstige afwijking: ik haat carnaval. De opgeklopte vrolijkheid, de tijdelijke tolerantie van mensen die normaalgesproken met hun vinger wijzen naar alles wat anders is, de flauwe muziek, de eindeloze optocht van zatlappen en als dieptepunt de parade van nepprinsen (waar zijn de prinsessen?) die de stad vanaf een hoge toren menen te moeten regeren.

Toen ik jonger en radicaler was, vluchtte ik tijdens carnaval naar het noorden of sloot mezelf demonstratief op met een stapel boeken en films. Dat kon niet anders want het normale leven werd in die tijd nog compleet stilgelegd tijdens carnaval: de winkels dicht, de kroegen gekaapt door de carnavalsmaffia en ook werken ging niet, want de baas had de deur op slot gedraaid.

Door de 24-uurseconomie is dit verbeterd. Als je oogkleppen opzet, kun je jezelf wijsmaken dat het leven normaal is. Helaas heb ik verkering met een man die graag in een carnavalsorkestje toetert. De kinderen die uit ons verbond voortkwamen, zijn er ook niet vies van. Een goede moeder zet zich dan over haar weerstand heen en sleept zichzelf mee naar de optocht. Daarvoor heb ik in de loop van de tijd een grote verzameling aan pruiken en brillen verzameld. Met make-up tover ik mezelf om in iemand anders. De fles Schrobbelèr in mijn handtas deel ik met gelijkgestemde zielen.

En plotseling betrap ik mezelf op een gulle lach en een paar danspassen met een wildvreemde man die een prachtig Elvispak draagt. De kinderen stralen en ik grinnik om de loopgroep die de lokale politiek op de hak neemt. De magie duurt hoogstens een uur, maar heel even is het pure carnavalsgevoel daar en blijk ik toch een echte Brabander te zijn.

Column Brabants Dagblad, Ingrid Oonincx, 4 februari 2016

bottom of page